In het kader van de colleges die op 25
november 2014 door Humanities Rally zijn georganiseerd om te demonstreren
tegen de bezuinigingen aan de Faculteit der Geesteswetenschappen aan de UvA,
had ik onderstaande lezing voorbereid. De politie heeft de betogers verzocht de Oudemanhuispoort voor het einde van de actie te verlaten, dus hier alsnog de tekst.
---
Aan de universiteit van Pretoria in
Zuid-Afrika is het voor rechtenstudenten verplicht om tijdens hun studie literatuurvakken
te volgen, zodat zij een beeld krijgen van de morele, ethische en materiële kwesties die in de Zuid-Afrikaanse samenleving spelen. Dit wordt als
een cruciaal onderdeel van hun training en ontwikkeling gezien. Een manier van
literatuur benaderen die Bildung wordt
genoemd.
Bildung is naar mijn mening een belangrijk onderdeel van elke opleiding en valt voor een groot deel onder de
verantwoordelijkheid van de geesteswetenschappen. Deze Bildung wordt ook vaak aan literatuur gekoppeld, en terecht. Maar literatuur vervult niet uitsluitend een mimetische, nabootsende functie. Het
is ook een constructief en productief fenomeen. Betekenis, zal menig
literatuurwetenschapper verklaren, staat nooit vast. Het is een tijdelijk
construct dat grotendeels afhankelijk is van sociale conventies. Een groot deel
van deze betekenis wordt bepaald door hoe iets op een bepaald moment en op een
bepaalde plaats is opgeschreven of gezegd.
Analyseren hoe de betekenissen waar we
dagelijks mee geconfronteerd worden tot stand komen, is dus een cruciaal
onderdeel van ons begrip over de eigen positie in de wereld, maar ook van het gebruik
en scheppen van nieuwe betekenis. Literatuurwetenschap is een manier om te
onderzoeken hoe de constructie van betekenis in zijn werk gaat, in de wetenschap dat het
onmogelijk is ooit finale uitspraken over deze betekenis te kunnen doen. Het is
een manier om alternatieve vormen van kennis te onderzoeken die niet
onmiddellijk voor de hand lijken te liggen.
Een voorbeeld van hoe literatuur kan
functioneren en waarom het belangrijk is haar in al haar diversiteit te
onderzoeken is het boek Waiting for the
Barbarians van J.M. Coetzee. Waiting
for the Barbarians is een uitdagende tekst die zowel abstract als specifiek
is. Het verhaal speelt zich af in een naamloze grenspost van het "Empire." Deze grenspost wordt bestuurd door de Magistraat, die als hoofdpersoon en als
verteller fungeert. Bij aanvang van de tekst bezoeken een aantal dienders uit de hoofdstad de grenspost vanuit
de hoofdstad om een onderzoek in te stellen naar de barbaren die tevens in dit gebied wonen
en de grenzen van het rijk lijken te bedreigen. Langzaam maar zeker escaleert dit onderzoek in een veldtocht tegen, of beter, heksenjacht op alles wat barbaars aandoet.
Zoals de Magistraat al vroeg in zijn betoog aangeeft,
lijkt de dreiging echter subjectief: “Of this unrest I myself saw nothing” (Coetzee 9).
Deze verklaring wordt in de roman volledig bewaarheid. Uiteindelijk krijgt de
grenspost geen geweld vanuit barbaarse hoek te verwerken, maar wordt er intern
wel veel schade aangericht. In de loop van het verhaal, zien we hoe de Magistraat wegens het sympathiseren met de barbaren uit zijn ambt wordt ontheven en gemarteld wordt om informatie over de vijand te verkrijgen. Slechts een handjevol van de bewoners overleeft de
barre, winterse omstandigheden van de door Empire ingezette oorlogsexpedities. De meesten, inclusief
de kolonels uit de hoofdstad, hebben overigens de grenspost bij het invallen
van de winter al lang en breed verlaten. Aan het eind van de roman lijken we dan ook terug bij de aanzet tot een nieuw/zelfde begin: de
Magistraat, die langzaam van zijn sociale en fysieke verwondingen herstelt, runt zo goed en zo kwaad als het gaat de
overblijfselen van de grenspost.
Het spel dat Coetzee speelt met de
tegenstelling tussen beschaving en barbarisme is tegelijkertijd eenvoudig en
geraffineerd. Dit wordt duidelijk als de “beschaafde” mensen van de grenspost
zich barbaars gaan gedragen, maar ook als we de manier waarop de Magistraat
over de barbaren spreekt onder de loep nemen:
“For the duration
of the winter the Empire is safe: beyond the eye’s reach the barbarians too,
huddled about their stoves, are gritting their teeth against the cold.
There
have been no barbarian visitors this year. It used to be that a group of nomads
would visit the settlement in winter to pitch their tents outside the walls and
to engage in barter…” (40)
Waar het in bovenstaand fragment om gaat, is
de wisseling tussen verschillende zienswijzen, verwoord door hetzelfde
personage. In de eerste paragraaf wordt het woord “barbarians” gebruikt om de
afstand tussen de twee strijdende partijen aan te geven (beiden lijden echter
onder de kou). In de tweede paragraaf echter, wordt hetzelfde woord gebruikt om
een overgang in de associaties van de Magistraat weer te geven. Hij schuift
namelijk in zijn benoeming (“trouwens, over die zogenaamde barbaren gesproken”)
naar het woord “nomade,” wat een veel minder negatieve connotatie heeft. Zolang
het hier gaat om het omschrijven van de onbekende en onzichtbare bedreiging
wordt er dus een ander, meer beladen woord gebruikt dan wanneer het jaarlijks
terugkerende, gemoedelijke en vooral zichtbare contact met dezelfde groep
mensen wordt omschreven. Het onbekende is barbaars, het tastbare nomadisch.
Toch, als de Magistraat tijdelijk een kreupel
barbarenmeisje in huis neemt, houdt hij altijd vast aan de verwijzing
“barbaars.” Dit onderstreept het feit dat zij gedurende het
verhaal altijd onkenbaar en gesloten blijft voor de prangende vragen van de
Magistraat omtrent haar eigen marteling. Zij weigert er met hem over te praten en ervaart zijn aandringen als kwetsend. De Magistraat, echter, blijft proberen, ondanks het feit dat hij zich vereenzelvigd ziet met de martelaren van het meisje: in welk opzicht is zijn verbaal aandringen om informatie iets anders dan een fysieke kwetsuur? Deze dynamiek suggereert dan ook dat, gezien de intense, fysieke band tussen de Magistraat en het meisje, het woord “barbaars” tevens gebruikt wordt om het potentiële geweld dat schuilt in
enige vorm van discursieve intimiteit te benoemen. Een frustrerende spanning die de Magistraat
achteloos verwoordt door het meisje “voor de grap” met een huisdier te
vergelijken.
We zien aan bovengenoemde formuleringen
dat de Magistraat niet een bepaalde mening over de barbaren heeft en daar naar
handelt. De resultaten van zijn handelingen zijn niet onmiddellijk duidelijk
(al helemaal niet voor hemzelf), en de ethische status ervan al evenmin. Het is
een fundamenteel ambigu personage.
Precies dit gebrek aan een sluitende
interpretatie van het personage van de Magistraat sluit aan op het punt dat ik
vandaag wil maken. In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, is een klinkende
betekenis niet altijd voorhanden, of zelfs nodig. Het is niet altijd mogelijk
te bepalen welk doel onze kennis dient, wat voor gevolgen zij heeft, of welke
kennis we onderweg nodig zullen hebben. Meestal niet eigenlijk. Dit van tevoren
te weten is een knoop die we niet kunnen ontwarren.
Wat we wel kunnen doen, en wat ook nodig is,
is te reflecteren op onze kennis, op hoe deze tot stand komt, en wat voor
belangen ermee gemoeid zijn. Een kritische reflectie is niet mogelijk
in een wereld van grote lijnen, kan niet worden ingezet zonder concrete input.
Er bestaat niet zoiets als onderwijs zonder specificiteit en precisie, geen
theoretisering of methodologische inzet zonder case study. Zonder
specificiteit, diversiteit en specialisme, scheppen wij blinde kaders, die
alles wat we niet kennen tot barbaarse gewoonten maken die op afstand moeten
worden gehouden. Het is juist de studie van specifieke details die duurzame
reflectie op betekenis en kennis mogelijk maakt, en die moet worden beschermd.
Anders staan er straks alleen nog maar barbaren aan de poort.
H.
H.