zondag 7 juni 2015

Shakespeare en het belang van aardigheid

Als literatuurwetenschapper komt het voor dat je je niet zozeer met een heel boek, maar eigenlijk maar met een passage of zelfs maar met een paar zinnen bezighoudt. Want als je echt grondig wilt lezen, moet je een tekst in detail, langzaam en precies lezen. Soms zit er enorm veel besloten in maar een paar woorden.

Zo spoken er al jaren twee regels van Shakespeare door m’n hoofd. De eerste zin draait om een frase die in het Engels een gangbare uitdrukking is geworden – zoals zo veel van Shakespeare – uit de eerste speech van Lady Macbeth: “Yet do I fear thy nature: / It is too full o’th’milk of human kindness” (Macbeth I, v, 15-16). In deze speech zet Lady Macbeth het plan uiteen dat haar man koning moet worden, door de zittende koning uit de weg te ruimen. Ook al staan ze allebei stijf van de ambitie, zij vreest dat Macbeth (de “thy” over wie ze spreekt) te soft is voor moord. Lady Macbeth is een koelbloedige feeks, dus ze zal nog op Macbeth in moeten praten.

Aan de oppervlakte is dit zo’n beetje de “boodschap” van haar eerste speech. Maar er is meer aan de hand in die uitdrukking “milk of human kindness”. Om te beginnen heeft “kindness” hier twee gezichten. Aan de ene kant gaat het om aardigheid in de alledaagse zin. Let wel, niet een goddelijke deugd maar een uitgesproken menselijke kwaliteit. Aan de andere kant gaat het ook om “humankind-ness,” menselijkheid zelf, datgene wat de mens als soort kenmerkt. Met andere woorden, aardigheid en menselijkheid zijn hier innig met elkaar verwoven. Het is menselijk om aardig te zijn, en aardig zijn is wat een mens mens maakt. In het Nederlands bestaat iets soortgelijks: aardigheid is deel van de menselijke aard.

Hierdoor moet ik ook altijd denken aan een ander bekend citaat van Shakespeare, uit Hamlet, namelijk de eerste woorden van Hamlet zelf. Terwijl Claudius aan het woord is, mompelt Hamlet terzijde “A little more than kin, and less than kind.” (Hamlet, I, ii, 65) Ook in deze regel zit veel besloten. Voorafgaand aan de handeling van het toneelstuk heeft Claudius de koning, vader van prins Hamlet en broer van Claudius, vermoord en is hij getrouwd met koningin Gertrude om zo zelf koning te worden. Broedermoord en trouwen met de weduwe, alles omwille van de troon dus. Geen wonder dat Hamlet Claudius kwalificeert als “more than kin,” meer dan bloedverwant: Claudius is zowel de oom als de stiefvader van Hamlet, en daarbij werd trouwen/seks met je schoonzus ook nog beschouwd als vorm van incest. En ook hier wordt het begrip “aardigheid” ingezet wanneer Claudius als “less than kind” bestempeld wordt. Hier zijn dezelfde twee betekenissen aan het werk, al is het alledaagse “Claudius is niet zo aardig” nogal een eufemisme voor deze incestueuze moordenaar. Daarom weegt de tweede betekenis misschien zwaarder: Claudius is geen mens maar behoort tot een lagere soort, een laag-bij-de-gronds onderkruipsel! Ofwel, Claudius is meer dan een bloedverwant maar minder dan een mens.

Teruggaand naar Macbeth, onderstreept de passage daar nog maar eens aan wat een onmens Lady Macbeth eigenlijk is: ze presenteert de menselijke trek van aardigheid als iets slechts, als een zwakte of tekortkoming. Dat brengt nog een laag naar boven: die o zo menselijke kwaliteit is niet vanzelfsprekend. Je kan er “vol” of zelfs “te vol” van zijn, en bij implicatie dus ook “leeg”. Mens zijn en menselijke kwaliteiten hebben, gaan dus niet vanzelf samen. Maar het is ook geen rationele keuze, geen proces dat je zelf in gang zet: je wordt ermee gevuld, of anders gezegd, je raakt ervan vervuld.

Daarmee komen we bij de metafoor van melk. De associatie is uiteraard moederlijk: melk waarmee je als baby wordt gevoed. Aardigheid is dus niet aangeboren, je wordt ermee gevoed, het is een kwestie van zorg. Het wordt overgedragen, van moeder op kind, van de een op de ander – aardigheid is dus bovenal een sociaal proces. Je kunt niet in je eentje aardig zijn of worden. Daarbij valt ook op dat deze metafoor gekoppeld is aan vrouwelijkheid: zorg is feminien, met masculiene kracht als tegenpool. En zo kleeft er aan menselijke aardigheid ook de associatie met vrouwelijkheid, en niet met kracht. Mannelijke kracht en de bijkomende waarden, zoals het heer en meester zijn van je omgeving, het beheersen van kennis, etc. zijn dus geen vereiste voor menselijkheid; kracht is niet zozeer wat een mens definieert.

Al met al is de strekking dus dat Macbeth te zwak is om zijn ambitie door te zetten, maar Lady Macbeth drukt het specifiek zo uit dat hij te aardig is. Hierin ligt de reden waarom deze bespiegeling op aardigheid mij zo bezighoudt. De menselijke kwaliteit van aardigheid krijgt hier net zoveel gewicht als de “zware” zaken waar deze tragedie om draait (moord en ambitie). Je zou bij een aardig gebaar misschien denken dat het draait om kleinigheidjes, om niemendalletjes, maar niets is minder waar, zo suggereert Lady Macbeth, want aardigheid raakt aan de kern van mens-zijn. Een aardig gebaar geeft aan dat je een aard deelt met de ander, dat je een fundamentele verbondenheid deelt. Het maakt niet alleen jezelf, maar juist jullie allebei tot mens.

En waarom is deze bespiegeling nou belangrijk? In fancy academische terminologie opent Shakespeare een manier van nadenken over de positieve intersubjectiviteit van mensen. Of makkelijker gezegd: Shakespeare geeft ons een idee over hoe we als mensen met elkaar kunnen omgaan. Veel van de waarden die we met betrekking tot anderen hanteren, zijn eigenlijk gericht op het handhaven van een afstand. We gaan in Nederland soms prat op onze “tolerantie”, maar het tolereren van anderen houdt vooral in dat men bij elkaar uit de buurt blijft. Een ander respecteren doe je ook meestal met gepaste afstand. En zelfs waarden zoals compassie, empathie, of medeleven hebben veelal iets paternalistisch: vaak gaat het om het leed van een ander waarmee iemand zich verbonden verklaart, meestal vanuit een veilige, stabiele positie die zelf niet op het spel staat of gedeeld wordt. Voor je het weet, gaat de afstand die verpakt zit in deze waarden over in een veilige afstand tot de ander, of dient het zelfs het houden van controle over de ander. Denk maar aan het tolereren van etnische minderheden zolang ze hun gewoontes maar binnenskamers houden, of het gretig doneren aan giro 555 zodra er een ramp is (maar de rest van het jaar maal je er niet om): het fixeert de ander op diens plek.

Die twee zinnetjes uit Shakespeare bevatten een compleet andere filosofie over mensen met elkaar om kunnen gaan. Niet op basis van afstand, maar op basis van een positieve handeling die een band bewerkstelligt. Een aardig gebaar is eigenlijk een uitdrukking van een idee, een propositie: “wij delen dezelfde aard, wij behoren tot dezelfde soort”. Een act of kindness schept een verbondenheid, een relatie van kinship (denk aan Hamlet) – van gelijkheid, van gelijkwaardigheid, van gedeelde menselijkheid. Niet zozeer “ik en jij” alsof het twee aparten entiteiten zijn, maar “wij tweeën,” samen deel van een groter geheel. Maar net zo belangrijk, zo komt naar voren in zowel Macbeth als Hamlet: aardigheid, of het delen van dezelfde aard, berusten niet op een gegeven of aanname en ze gaan niet vanzelf. Je moet het doen, en blijven herhalen dus; geen passieve, immanente eigenschap van de mens, maar een actieve en positieve houding ten opzichte van de anderen om je heen.

Bij Shakespeare denk je al snel aan canonieke tragedies over moord en wraak. Maar als je langzaam en grondig leest, zin voor zin, dan komt ook op tafel dat aardigheid minstens zo gewichtig is – en zelfs de hoeksteen van een filosofie over wat ons tot mens maakt.

D.