Als
literatuurwetenschapper komt het voor dat je je niet zozeer met een heel boek,
maar eigenlijk maar met een passage of zelfs maar met een paar zinnen
bezighoudt. Want als je echt grondig wilt lezen, moet je een tekst in detail,
langzaam en precies lezen. Soms zit er enorm veel besloten in maar een paar
woorden.
Zo spoken er al
jaren twee regels van Shakespeare door m’n hoofd. De eerste zin draait om een
frase die in het Engels een gangbare uitdrukking is geworden – zoals zo veel
van Shakespeare – uit de eerste speech van Lady Macbeth: “Yet do I fear thy
nature: / It is too full o’th’milk of human kindness” (Macbeth I, v, 15-16). In deze speech zet Lady Macbeth het plan
uiteen dat haar man koning moet worden, door de zittende koning uit de weg te
ruimen. Ook al staan ze allebei stijf van de ambitie, zij vreest dat Macbeth (de
“thy” over wie ze spreekt) te soft is voor moord. Lady Macbeth is een
koelbloedige feeks, dus ze zal nog op Macbeth in moeten praten.
Aan de
oppervlakte is dit zo’n beetje de “boodschap” van haar eerste speech. Maar er
is meer aan de hand in die uitdrukking “milk of human kindness”. Om te beginnen
heeft “kindness” hier twee gezichten. Aan de ene kant gaat het om aardigheid in
de alledaagse zin. Let wel, niet een goddelijke deugd maar een uitgesproken menselijke kwaliteit. Aan de andere kant
gaat het ook om “humankind-ness,” menselijkheid zelf, datgene wat de mens als
soort kenmerkt. Met andere woorden, aardigheid en menselijkheid zijn hier innig
met elkaar verwoven. Het is menselijk om aardig te zijn, en aardig zijn is wat
een mens mens maakt. In het Nederlands bestaat iets soortgelijks: aardigheid is
deel van de menselijke aard.
Hierdoor moet ik
ook altijd denken aan een ander bekend citaat van Shakespeare, uit Hamlet, namelijk de eerste woorden van
Hamlet zelf. Terwijl Claudius aan het woord is, mompelt Hamlet terzijde “A
little more than kin, and less than kind.” (Hamlet, I, ii, 65) Ook in deze regel
zit veel besloten. Voorafgaand aan de handeling van het toneelstuk heeft
Claudius de koning, vader van prins Hamlet en broer van Claudius, vermoord en
is hij getrouwd met koningin Gertrude om zo zelf koning te worden. Broedermoord
en trouwen met de weduwe, alles omwille van de troon dus. Geen wonder dat
Hamlet Claudius kwalificeert als “more than kin,” meer dan bloedverwant:
Claudius is zowel de oom als de stiefvader van Hamlet, en daarbij werd
trouwen/seks met je schoonzus ook nog beschouwd als vorm van incest. En ook
hier wordt het begrip “aardigheid” ingezet wanneer Claudius als “less than
kind” bestempeld wordt. Hier zijn dezelfde twee betekenissen aan het werk, al
is het alledaagse “Claudius is niet zo aardig” nogal een eufemisme voor deze
incestueuze moordenaar. Daarom weegt de tweede betekenis misschien zwaarder:
Claudius is geen mens maar behoort tot een lagere soort, een laag-bij-de-gronds
onderkruipsel! Ofwel, Claudius is meer dan een bloedverwant maar minder dan een mens.
Teruggaand naar Macbeth, onderstreept de passage daar nog
maar eens aan wat een onmens Lady
Macbeth eigenlijk is: ze presenteert de menselijke trek van aardigheid als iets
slechts, als een zwakte of tekortkoming. Dat brengt nog een laag naar boven:
die o zo menselijke kwaliteit is niet vanzelfsprekend. Je kan er “vol” of zelfs
“te vol” van zijn, en bij implicatie dus ook “leeg”. Mens zijn en menselijke
kwaliteiten hebben, gaan dus niet vanzelf samen. Maar het is ook geen rationele
keuze, geen proces dat je zelf in gang zet: je wordt ermee gevuld, of anders
gezegd, je raakt ervan vervuld.
Daarmee komen we
bij de metafoor van melk. De associatie is uiteraard moederlijk: melk waarmee
je als baby wordt gevoed. Aardigheid is dus niet aangeboren, je wordt ermee
gevoed, het is een kwestie van zorg. Het wordt overgedragen, van moeder op
kind, van de een op de ander – aardigheid is dus bovenal een sociaal proces. Je kunt niet in je
eentje aardig zijn of worden. Daarbij valt ook op dat deze metafoor gekoppeld
is aan vrouwelijkheid: zorg is feminien, met masculiene kracht als tegenpool.
En zo kleeft er aan menselijke aardigheid
ook de associatie met vrouwelijkheid, en niet met kracht. Mannelijke kracht en
de bijkomende waarden, zoals het heer en
meester zijn van je omgeving, het beheersen
van kennis, etc. zijn dus geen vereiste voor menselijkheid; kracht is niet zozeer
wat een mens definieert.
Al met al is de
strekking dus dat Macbeth te zwak is
om zijn ambitie door te zetten, maar Lady Macbeth drukt het specifiek zo uit
dat hij te aardig is. Hierin ligt de
reden waarom deze bespiegeling op aardigheid mij zo bezighoudt. De menselijke
kwaliteit van aardigheid krijgt hier net zoveel gewicht als de “zware” zaken
waar deze tragedie om draait (moord en ambitie). Je zou bij een aardig gebaar
misschien denken dat het draait om kleinigheidjes, om niemendalletjes, maar
niets is minder waar, zo suggereert Lady Macbeth, want aardigheid raakt aan de
kern van mens-zijn. Een aardig gebaar geeft aan dat je een aard deelt met de ander, dat je een fundamentele verbondenheid
deelt. Het maakt niet alleen jezelf,
maar juist jullie allebei tot mens.
En waarom is deze
bespiegeling nou belangrijk? In fancy academische terminologie opent
Shakespeare een manier van nadenken over de positieve intersubjectiviteit van
mensen. Of makkelijker gezegd: Shakespeare geeft ons een idee over hoe we als
mensen met elkaar kunnen omgaan. Veel van de waarden die we met betrekking tot
anderen hanteren, zijn eigenlijk gericht op het handhaven van een afstand. We gaan in Nederland soms prat
op onze “tolerantie”, maar het tolereren
van anderen houdt vooral in dat men bij elkaar uit de buurt blijft. Een ander respecteren doe je ook meestal met
gepaste afstand. En zelfs waarden zoals compassie,
empathie, of medeleven hebben veelal iets paternalistisch: vaak gaat het om het
leed van een ander waarmee iemand zich verbonden verklaart, meestal vanuit een
veilige, stabiele positie die zelf niet op het spel staat of gedeeld wordt. Voor
je het weet, gaat de afstand die verpakt zit in deze waarden over in een veilige afstand tot de ander, of dient
het zelfs het houden van controle
over de ander. Denk maar aan het tolereren van etnische minderheden zolang ze
hun gewoontes maar binnenskamers houden, of het gretig doneren aan giro 555
zodra er een ramp is (maar de rest van het jaar maal je er niet om): het
fixeert de ander op diens plek.
Die twee
zinnetjes uit Shakespeare bevatten een compleet andere filosofie over mensen
met elkaar om kunnen gaan. Niet op basis van afstand, maar op basis van een positieve
handeling die een band bewerkstelligt. Een aardig gebaar is eigenlijk een uitdrukking
van een idee, een propositie: “wij delen dezelfde aard, wij behoren tot
dezelfde soort”. Een act of kindness
schept een verbondenheid, een relatie van kinship
(denk aan Hamlet) – van gelijkheid, van gelijkwaardigheid, van gedeelde
menselijkheid. Niet zozeer “ik en jij” alsof het twee aparten entiteiten zijn,
maar “wij tweeën,” samen deel van een groter geheel. Maar net zo belangrijk, zo
komt naar voren in zowel Macbeth als Hamlet: aardigheid, of het delen van
dezelfde aard, berusten niet op een gegeven of aanname en ze gaan niet vanzelf.
Je moet het doen, en blijven herhalen
dus; geen passieve, immanente eigenschap van de mens, maar een actieve en
positieve houding ten opzichte van de anderen om je heen.
Bij Shakespeare denk
je al snel aan canonieke tragedies over moord en wraak. Maar als je langzaam en
grondig leest, zin voor zin, dan komt ook op tafel dat aardigheid minstens zo
gewichtig is – en zelfs de hoeksteen van een filosofie over wat ons tot mens
maakt.
D.